De mythe van de moordaanslag
Politieke moorden als propagandamiddel.
Moordaanslagen op politici zijn schokkende momenten voor samenlevingen en vaak keerpunten in de politieke richting van landen. In gepolariseerde politieke klimaten hebben moordaanslagen een nog grotere impact. Aan de hand van drie historische voorbeelden – de moord op Pim Fortuyn in 2002, de vliegramp in Smolensk in 2010 en de moordpogingen op de Belarussische presidentskandidaat Alexander Loekasjenka in 1994 – illustreert dit artikel de kracht van de zogenaamde ‘moordmythe’. Het analyseren van deze mythe helpt de politieke reactie op de moordaanslag op de Slowaakse premier op 15 mei 2024 te begrijpen.
“Meneer Fico, mag ik u de hand schudden?” schreeuwde een oudere man tegen de Slowaakse premier Robert Fico. Fico was op bezoek in Handlová, een rustig mijnwerkersstadje en bolwerk van zijn Smer-partij. Hij had net het lokale cultuurpaleis verlaten toen hij naar zijn auto liep, waar een groep supporters op hem stond te wachten. De oudere man, een 71-jarige schrijver en criticus van de regering, had zich tussen deze supporters opgesteld. Fico liep naar de enthousiaste groep supporters, niet wetende dat de oudere man langzaam zijn vinger op de trekker van zijn pistool legde. Net toen Fico zich naar de menigte keerde, onthulde de oudere man zijn wapen en schoot vijf keer op de premier. Zijn beveiliging was volledig verrast en haastte zich om de bloedende premier snel naar het ziekenhuis te brengen. Een succesvolle operatie volgde en na een paar dagen kon Fico het ziekenhuis verlaten om thuis verder te herstellen.
De moordaanslag op premier Fico kwam als een schok voor heel Slowakije. In een toch al sterk gepolariseerde samenleving die onder druk staat, ontstond angst voor een mogelijke verdere escalatie. De vertrekkende president (Zuzana Čaputová, Progressief Slowakije) en de gekozen president (Peter Pellegrini, een bondgenoot van Fico) veroordeelden samen de aanslag en riepen op tot nationale eenheid. De oppositie kwam met soortgelijke verklaringen, terwijl naaste politieke bondgenoten, met name de ministers van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, de bevolking op de hoogte brachten van de medische toestand van premier Fico.
De parlementaire fractie van de Smer-partij reageerde daarentegen agressief. Een paar uur na de aanslag wees Smer-parlementslid Ľuboš Blaha de oppositie aan als verantwoordelijke voor de aanslag. Volgens Blaha had de oppositie een klimaat geschapen waarin haat en angst een individu konden motiveren om een aanslag te beramen op de premier.
Blaha’s reactie bleek een voorproefje te zijn van hoe de Smer uiteindelijk de moordaanslag in haar verhaal zou verankeren. Na drie weken stilte publiceerde Fico een online toespraak waarin hij de media en oppositiepartijen de schuld gaf van de aanslag. Hij vergaf de dader zelfs volledig en verklaarde dat hij slechts “een boodschapper van kwaad en politieke haat” was. In zekere zin past de reactie bij Smer, dat bekend staat om zijn radicale en polariserende retoriek en niet zozeer een schoolvoorbeeld is van verzoening. Het is de vraag of een toch al sterk verdeelde Slowaakse samenleving gebaat is bij dit soort beschuldigingen.
De basis van de moordmythe
De twee verschillende soorten reacties – eenheid en polarisatie – zijn terug te vinden in eerdere (pogingen tot) moordaanslagen. De moord op de Amerikaanse president John F. Kennedy op 22 november 1963 veroorzaakte een schokgolf in de Amerikaanse samenleving, ongeacht politieke kleur. Vergelijkbaar was de maatschappelijke reactie op de moord op de Zweedse premier Olof Palme in 1987.
Een contrast hiermee was de publieke reactie op de moord op de Nederlandse politicus Pim Fortuyn, die in mei 2002 werd vermoord. Fortuyn, die beroemd werd vanwege zijn flamboyante en excentrieke gedrag, was een van de eerste Europese politici die openlijk kritiek uitte op migratie vanwege de, volgens hem, oververtegenwoordiging van migranten in de criminaliteitscijfers. Zijn scepsis ten opzichte van de islam deed vooral de alarmbellen rinkelen bij de regerende Partij van de Arbeid (PvdA), wiens leden Fortuyn zwaar bekritiseerden. Op 6 mei 2002 werd hij neergeschoten in Hilversum en stierf ter plekke. De schutter, een dierenactivist die worstelde met psychische stoornissen, was aan geen enkele politieke partij verbonden.
Fortuyns aanhangers reageerden aanvankelijk met diepe rouw, maar dit sloeg al snel om in woede jegens de PvdA. De partijleider, Ad Melkert, werd belaagd met de leus “Melkert Moordenaar!”, en tot op de dag van vandaag ontvangt hij dagelijks doodsbedreigingen. De vijandige reactie kan deels worden toegeschreven aan de roep van Fortuyn en zijn bondgenoten dat hij werd ‘gedemoniseerd’ door politiek links. In een interview met tv-presentator Robert Jensen (die toentertijd met name bekend stond om zijn vermakelijke interviews met beroemdheden), in maart 2002, zei Fortuyn zelfs dat politiek links op zijn minst medeverantwoordelijk zou zijn als hij zou worden aangevallen of lichamelijk letsel zou oplopen. Het was dan ook geen verrassing dat er een publieke rel ontstond tegen de PvdA toen Fortuyn daadwerkelijk werd vermoord. Verschillende publieke figuren deelden deze kritiek, met name Theo van Gogh (een journalist die in 2004 werd vermoord) die Melkert en voormalig PvdA-premier Wim Kok openlijk Fortuyns moordenaars noemde.
De retoriek waarin PvdA-politici verantwoordelijk werden gehouden voor de dood van Fortuyn kan worden teruggebracht tot een simpel en duidelijk narratief: een zogenaamde ‘held’ of ‘martelaar’ werd vermoord door de ‘elites’. Bekend met bijbelse (de Romeinen vermoordden Jezus) en klassieke oudheid (de senatoren vermoordden Julius Caesar) verhalen, aangevuld met gebeurtenissen uit de moderne geschiedenis (Abraham Lincoln, JFK), is dit verhaal makkelijk te begrijpen voor een breed publiek: de ‘good guy’ wordt vermoord door de corrupte elite. Het past goed in het populistische draaiboek, gekenmerkt door een simpel beeld van ‘het volk’ tegenover ‘de elite’. De creatie van deze ‘martelaar-vijand’ relatie vormt de hoeksteen van de ‘mythe van de moordaanslag’ (kortweg: ‘moordmythe’). Hoewel de moordaanslag inderdaad heeft plaatsgevonden, is de geportretteerde dader diep in een mythe gedrenkt.
Ongelukken omzetten in moorden
De mythe van de moordaanslag kan ook worden gebruikt zonder een moordaanslag. Dit werkt als volgt: ongelukken met fatale gevolgen kunnen ‘omgezet’ worden in moordaanslagen. Hoewel daadwerkelijke moordaanslagen vaak complottheorieën aantrekken, is dit zogenaamde ‘ongeluk model’ er volledig op gebaseerd. Het belangrijkste voorbeeld is de 2010 vliegtuigcrash in Smolensk.
Toen het Poolse regeringsvliegtuig op het punt stond te landen, werd de bemanning steeds onrustiger over de stormachtige weersomstandigheden. Aan boord bevond zich een hoge delegatie, waaronder president Lech Kaczyński, First Lady Maria Kaczyńska, militaire bevelhebbers en een grote groep parlementsleden, allemaal op weg naar Smolensk om het bloedbad van Katyn te herdenken. Ondanks verslechterende weersomstandigheden besloot de gezagvoerder een landingspoging te wagen. Maar tijdens een poging om een gecontroleerde daling uit te voeren, verloor het vliegtuig snel hoogte en vloog het de bomen in enkele kilometers voor de landingsbaan. Het vliegtuig explodeerde en alle passagiers en bemanningsleden kwamen om het leven.
De reacties na de ramp waren eensgezind: De Poolse samenleving was in shock en zowel de regering als de oppositie riepen op tot rouw. De Russische president Poetin betuigde zijn medeleven en legde rozen op de plaats van de crash. Onderzoeken naar de crash concludeerden dat het ongeluk het gevolg was van extreme stress in de cockpit en het gebrek aan conditietraining van de piloten. Dezelfde onderzoeken concludeerden ook dat het vliegtuig – een oud Sovjetmodel – goed onderhouden was, wat een mechanisch defect uitsloot.
Echter, deze verklaring bleef niet lang aanvaardbaar voor de partijgenoten van Kaczynski. Een paar maanden later stelde een groep parlementsleden van PiS (Kaczynski was aangesloten bij PiS, de nationaal-conservatieve Prawo i Sprawiedliwość, of ‘Recht en Rechtvaardigheid’) een onderzoek in, onder leiding van Antoni Macierewicz. In maart 2015 publiceerde de groep een rapport en concludeerde dat de ramp was veroorzaakt door bommen aan boord die kort voordat het vliegtuig landde ontploften. Nadat PiS later dat jaar de presidents- en parlementsverkiezingen won, werd een parlementaire onderzoekscommissie opgericht. Hoewel er geen eindrapport verscheen, intensiveerde de PiS-leiding steeds meer het verhaal dat Rusland betrokken was bij de crash. Premier Donald Tusk en zijn partij Burgerplatform werden beschuldigd van het verdoezelen van bewijs. En voilà, de moordmythe was gecreëerd. Tot op de dag van vandaag blijft de ramp in Smolensk een belangrijk element in het verhaal van PiS tegen Tusk en zijn partij.
Doen alsof
Een nog geavanceerder gebruik van de moordmythe is te vinden in de zogenaamde “moordaanslag” op de huidige Belarussische president Alexander Loekasjenka in 1994. Deze gebeurtenis illustreert hoe de moordmythe kan worden geactiveerd zonder dat het delict überhaupt plaatsvindt. In 1994, drie jaar nadat Belarus zich afscheidde van de Sovjet-Unie, vonden de eerste presidentsverkiezingen plaats. De eerste jaren na de Sovjet-Unie werden gekenmerkt door veel corruptie, economische chaos en een diepe identiteitscrisis. De gespannen sfeer – in tegenstelling tot de meer hoopvolle stemming in andere voormalige communistische landen – zou een vruchtbare bodem blijken te zijn voor populisme en de moordmythe.
Een week voor de verkiezingen, op 17 juni 1994, was Alexander Loekasjenka op weg naar een campagne-evenement. Een jaar eerder was Loekasjenka nog vrij onbekend. Dit veranderde volledig toen hij een anti-corruptie commissie voorzat en in december 1993 het eindrapport publiceerde. De bevindingen waren bescheiden, maar er ontstond angst onder parlementsleden toen Loekasjenka aankondigde dat dit niet het volledige rapport was. De presentatie van het rapport werd live uitgezonden en maakte Loekasjenka een nationale bekendheid. Vanaf dat moment werd hij gezien als de buitenstaander die openlijk kritiek durfde te uiten op de corrupte heersende elite.
Loekasjenka zou uiteindelijk niet aankomen op het campagne-evenement. Al snel kwam het nieuws naar buiten dat iemand op zijn auto had geschoten in een poging hem te doden. Onmiddellijk ontstond er publieke opschudding. De poging werd desalniettemin nooit bewezen. Verschillende onderzoeken wezen uit dat de kogel in de auto van binnenuit was geschoten, wat suggereerde dat de “poging” in scène was gezet. Een soortgelijke gebeurtenis vond een paar dagen na de eerste ronde van de presidentsverkiezingen plaats. Volgens Loekasjenka werd hij aangevallen door veiligheidsagenten die zijn broek scheurden toen hij op weg was naar het kantoor. Opnieuw werd er geen bewijs gegeven. Maar het maakte niet uit, het beeld van Loekasjenka die vocht tegen een maffia-achtige elite die hem zo gevaarlijk vond dat eliminatie noodzakelijk werd geacht, werd versterkt.
De moordmythe toegepast op Fico
Deze drie gebeurtenissen volgen allemaal dezelfde simpele formule waarin een ‘held’ vermoord wordt of dreigt te worden in diens strijd tegen de ‘vijand’. In de nasleep van de moordaanslag op premier Fico werd duidelijk dat de dader een felle Smer-criticus was, maar niet gelieerd aan een politieke partij.
De reactie van Smer is tot nu toe betreurenswaardig. In zijn online toespraak opent Fico de volle aanval op de oppositie. Hij schept een beeld waarin de Europese Unie en de NAVO gekenmerkt worden door ‘een enkele correcte mening’. Iedereen die tegen deze ‘enkele correcte mening’ (hij verandert het later in ‘een enkele verplichte mening’) ingaat, wordt volgens hem bestempeld als een Russische agent. Herhaaldelijk benadrukt hij dat de Slowaakse soevereiniteit beschermd moet worden tegen inmenging van grote westerse landen.
De woorden van premier Fico passen bij de radicale koers die de Smer is gaan varen en die is versterkt na de parlementaire overwinning in oktober 2023 en de presidentiële overwinning in april 2024. De moordaanslag begin mei lijkt elke retorische nuance te hebben weggenomen, aangezien Fico nu de oppositie volledig veroordeelt. Hoewel dit in eerste instantie minder soepel verliep dan in landen als Hongarije, Belarus en Polen (ook al draait dat laatste land het proces momenteel terug), zit Fico nu in de driver’s seat om de Slowaakse liberale democratie volledig te ontmantelen.
Indigo Tjan is student politicologie en richt zich daarbij met name op Centraal- en Oost-Europese politiek. Hij woont momenteel in Sofia (Bulgarije).
Beeld: Shutterstock