Verkiezingen

De geschiedenis van het Europees Parlement

De geschiedenis van het Europees Parlement - Shaping Europe

Wat moet je weten over de historie van dit 55 jaar oude parlement?

EU Explainer - Shaping Europe

Elke vijf jaar mogen we stemmen voor het Europees Parlement; in juni 2024  alweer voor de negende keer! Na India heeft het Europees Parlement het grootste electoraat (het aantal mensen dat kan stemmen) ter wereld. Maar hoe is dit Parlement ontstaan en welke invloed heeft het? In de onderstaande explainer gaan we verder in op de geschiedenis van het Europees Parlement, verschuivingen in zetels en de opkomst onder stemgerechtigden.

De oprichting van de eerste Europese instituties

Na de Tweede Wereldoorlog ontstond de behoefte van enkele (West-) Europese landen om meer samen te werken. Dit had verschillende oorzaken, waaronder veiligheidsoverwegingen, economische overwegingen en de wens om een tijdperk van vrede in te gaan. Een belangrijke aanleiding was om een nieuwe oorlog op het continent te voorkomen. De Fransman Jean Monet, die wordt gezien als een van de grondleggers van de Europese Unie (EU), bedacht dat een nieuwe oorlog kon worden voorkomen, als Frankrijk samenwerkte met (West)-Duitsland op het gebied van kolen en staal. Kolen en staal zijn belangrijke grondstoffen voor de oorlogsindustrie en veel oorlogen tussen Duitsland en Frankrijk vonden plaats in gebieden waar veel kool en staal gewonnen kon worden (zoals bijvoorbeeld Elzas-Lotharingen). West-Duitsland en de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Robert Schuman, geloofden ook in deze gedachten en schreven het Schumanplan. 

Dit leidde tot de oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal in 1952. De gemeenschap bestond uit België, West-Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland en Luxemburg. 

In 1957 werd het Verdrag van Rome ondertekent, wat leidde tot de stichting van twee andere Europese Organisaties, namelijk Euratom (het Europees Atoomagentschap) en de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Hierdoor kwam een meer verenigd Europa dichterbij. Sommigen zien de Benelux als de voorloper van de EU. Deze samenwerking is in 1944 gestart met als doel om een douane-unie te vormen. Dit houdt in dat de drie landen, België, Nederland en Luxemburg, dezelfde invoertarieven voor goederen buiten de Benelux handhaven.

Eerste vormen van inspraak

Tijdens de oprichting van de Europese instituties was er nog geen Europees Parlement. Dat betekent niet dat de ambitie voor inspraak vanuit de inwoners er niet was. Het begon met de oprichting van de Europese Parlementaire Vergadering in 1958. In dit orgaan zat vertegenwoordiging van parlementsleden uit de verschillende lidstaten. Nationale parlementen kozen wie er naar deze Vergadering gestuurd werd. Burgers konden dus niet direct op de leden van deze vergadering stemmen. Bovendien was de Parlementaire Vergadering raadgevend, wat inhoud dat het advies mocht geven, maar dat het bij lange na niet dezelfde (wetgevende) taken had, zoals nationale parlementen gewoonlijk hebben. 

Hierdoor werd er ook wel gesproken over een democratisch tekort. De vertegenwoordiging was zo indirect dat Europese inwoners maar weinig inspraak hadden binnen de Europese instituties. Toch wordt dit wel gezien als de geboorte van het Europees Parlement. Dit komt doordat leden zich groepeerden op basis van politieke ideologie (socialisme, liberalisme, christendemocraten, etc.) in plaats van op basis van nationaliteit.

Door de jaren heen zijn de Europese instituties steeds complexer geworden. Eind jaren ‘50  waren er wel drie verschillende raadgevende vergaderingen: van de Europese Economische Gemeenschap, van Euratom en Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Deze raadgevende vergaderingen werden samengebracht onder de Europese Parlementaire Vergadering. Vanaf 1962 gingen zij verder als het Europees Parlement.

Op weg naar de eerste verkiezingen

In het Verdrag van Rome van 1957 werd al gesproken over een direct verkozen parlement. Veel lidstaten hadden echter andere stemprocedures, en de EEG wilde graag één uniforme stemprocedure voor Europese Verkiezingen over alle lidstaten heen. Dit bleek echter lastiger dan gedacht, waardoor de start van de eerste verkiezing ook langer duurde. Dit komt bijvoorbeeld doordat de leeftijd waarop burgers stemrecht krijgen per land verschilt. Als deze zaken gelijk moesten worden getrokken, vroeg dit om grootschalige veranderingen in de grondwet van sommige landen, en daar was weinig draagvlak voor. 

Omdat dit zo lang duurde, dreigde het Parlement om de Europese Raad voor het gerechtshof te slepen. Hierdoor ging de Raad toch akkoord met de verkiezingen en is de kwestie van de uniforme stemprocedure vooruitgeschoven. Dat deze beslissing toch werd genomen kwam doordat directe democratie werd gezien als een belangrijke voorwaarde voor het slagen van de Europese instituties. Alleen dan zou het de nodige legitimiteit krijgen onder inwoners.

In juni 1979 kon er voor het eerst rechtstreeks gekozen worden, wat inhoudt dat inwoners direct op een kandidaat konden stemmen. Het eerste parlement had een termijn van 1979 tot 1985. Er werd in negen landen gestemd voor 410 zetels. Ter vergelijking: in 2024 zal er in 27 landen gestemd worden voor 720 zetels. De voorzitter werd Simone Veil, die ook de eerste vrouwelijke voorzitter van het Parlement was. Er zijn inmiddels negen verkiezingen geweest.

Uitbreidende macht

Door de jaren heen heeft het Parlement steeds meer rechten gekregen en mag het over steeds meer zaken (mee)beslissen. Zo ging het steeds meer voorstellen voor de Europese Raad opstellen en kreeg het ook meer budgettaire macht. In 1999 heeft het Parlement bijvoorbeeld zijn steun voor de Santer Commissie ingetrokken, waarna de Commissie is opgestapt.

De Europese Akte van 1986 was voor het Parlement een belangrijke stap in het verkrijgen van meer invloed. Deze akte bepaalde dat het toetreden van lidstaten en het aangaan van associatieverdragen met derde landen ook moet worden goedgekeurd door het Parlement. Met het Verdrag van de Europese Unie van 1992 kreeg het Parlement meer rechten, vooral het recht om mee te beslissen op verschillende gebieden. Vanaf toen werd het steeds meer een tweede wetgevende macht. Het Parlement keurt sindsdien bijvoorbeeld het lidmaatschap van de Europese Commissie goed.

Bij het Verdrag van Amsterdam van 1997 heeft het Parlement weer nieuwe machten gekregen, waardoor het op meer gelijke voet staat met de Commissie. Dankzij het Verdrag van Nice (2001) mochten er steeds meer zaken door meerderheidsbeslissingen worden genomen in het Parlement. Dit is een belangrijke stap voor meer democratie. Daarentegen houdt dit ook in dat individuele lidstaten of kleine groepen lidstaten steeds minder wetgeving kunnen blokkeren. Dit gaat gemakkelijker wanneer er wordt gestemd op basis van consensus. Critici stellen echter dat deze ontwikkeling de autonomie van individuele lidstaten beschadigt.

Tussentijdse verkiezingen en wisselende zetels

Bij de toetreding van nieuwe lidstaten werden zogenoemde tussentijdse verkiezingen gepland. Er hebben in totaal zes tussentijdse verkiezingen plaatsgevonden. Bij elke nieuwe lidstaat komen er zetels bij en verschuiven de zetelverdelingen van de andere lidstaten. Nu worden er geen tussentijdse verkiezingen meer gehouden. Bij het toetreden van nieuwe lidstaten worden er tijdelijk nieuwe zetels aan het Parlement toegevoegd tot aan de nieuwe verkiezingsronde. Hierbij wordt ook geëvalueerd hoeveel zetels er in totaal nodig zijn.

In het Verdrag van Lissabon (2009) is een maximum gesteld van 751 zetels. Dit aantal kan tijdelijk worden verhoogd naar 754 wanneer er een nieuwe lidstaat toetreedt. Ook na het terugtreden van de lidstaten, wordt het aantal zetels weer verschoven. Van de 73 Britse zetels werden er 27 herverdeeld onder de lidstaten. De overige 46 werden gereserveerd voor eventuele toekomstige lidstaten. Frankrijk kreeg toen bijvoorbeeld vijf extra zetels, en Nederland kreeg er drie bij. In 2024 verdeelt het Parlement vijftien extra zetels (van 705 naar 720). Dit is op basis van demografische veranderingen. Nederland krijgt dan weer twee extra zetels, omdat het land relatief gezien meer inwoners erbij heeft gekregen in de afgelopen jaren.

Opkomst bij verkiezingen

De opkomst bij de Europese verkiezingen is vrijwel altijd lager dan bij de nationale verkiezingen. Opvallend is dat de opkomst tijdens de eerste verkiezing in 1976 het hoogst was. Toen bracht 61,99% van de stemgerechtigden een stem uit. Daarna daalde de opkomst met elke verkiezing tot 2014, waar de opkomst slechts 42,61% was. In 2019 was er weer een stijging, toen ging 50,95% van de stemgerechtigden stemmen voor de Europese Verkiezingen. De daling tot 2014 is ook interessant aangezien het Parlement tussen 1976 en 2014 steeds meer macht kreeg, er steeds meer omstreden debatten waren en er ook meer eurosceptische partijen opkwamen. De relevantie om te stemmen lijkt in deze periode dus te stijgen.

Verschillende experts hebben hier verschillende verklaringen voor. Sommigen zien een directe relatie tussen de afname in de opkomst voor de Europese verkiezingen en een afname van de steun voor de Europese Unie. Anderen stellen dat de daling komt doordat de EU is uitgebreid met lidstaten die ofwel weinig ervaring hadden met democratie, ofwel bij hun nationale verkiezingen ook lager opkomst hadden dan de oudere lidstaten zoals België waar vaak 90% van de stemgerechtigden gaat stemmen. Hierdoor ging het gemiddelde van de gehele EU ook omlaag. Sommige academici schrijven de toename in 2019 toe aan de Brexit, in combinatie met een Spitzenkandidaten Verkiezing (over Spitzenkandidaten lees je later in onze serie meer!).

Ten slotte

Het Europese Parlement heeft in haar bijna vijftigjarige bestaan meerdere transformaties gehad. We zien hierbij dat inwoners van de EU steeds meer directe inspraak krijgen. Wel valt er nog veel te winnen wat betreft de rechten van het parlement en de opkomst bij de verkiezingen.

Anoek heeft een Master in Internationale Betrekkingen en een bachelor in politicologie. Momenteel werkt zij als adviseur in de publieke sector.

Hoofdbeeld: Shutterstock